ECLI:NL:RBAMS:2014:1831, Rechtbank Amsterdam, AWB-13_6830
De rechtbank is van oordeel dat uit het bepaalde in artikel 36 van de WWB , de wetsgeschiedenis of de Verordening niet volgt dat een belanghebbende gedurende de referteperiode woonachtig moet zijn in Nederland of rechtmatig verblijf moet hebben gehad in Nederland. De in het bestreden besluit gestelde eis van het hebben van hoofdverblijf in Nederland gedurende de gehele referteperiode is dan ook niet juist. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1071). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de Verordening aldus uitgelegd dat een belanghebbende gedurende de gehele referteperiode woonachtig moet zijn geweest in Amsterdam om aanspraak te maken op langdurigheidstoeslag. Ook die eis is echter niet uit de WWB, de Verordening of de daarbij behorende toelichtingen af te leiden. Uit de toepasselijke regelgeving volgt ten slotte niet dat eventuele inkomsten in het buitenland niet meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van de vraag of het inkomen lager is geweest dan 110% van het sociaal minimum.